10 MEI HERDENKING 2011 – toespraak en gedichten

Herdenkingsrede uitgesproken door de heer R.Th.M. Nederveen, burgemeester van de gemeente Bloemendaal op de Eerebegraafplaats Bloemendaal

De vereniging Expogé moge dan opgeheven zijn per 1 januari 2010, het feit dat wij hier vandaag bijeen zijn toont dat het gedachtegoed van Expogé voortleeft. Het is immers de traditie van Expogé om op 10 mei hier op de Erebegraafplaats te Overveen bij elkaar te komen. Een plaats waar 373 gevallen verzetsstrijders hun rustplaats hebben gevonden en waar wij hen kunnen herdenken en eren.
We staan stil bij de gruwelijkheden die ons land ten deel vielen tussen 1940 en 1945, bij al de moedige mensen die met gevaar voor eigen leven vochten voor de goede zaak. De mensen die geloofden dat goed van kwaad zou winnen. En deze overwinning kwam, helaas tegen een hoge prijs.

Bijna 20.000 Nederlanders zijn om hun verzetswerk door de Duitsers in gevangenschap genomen. Tweeduizend verzetsmensen werden gefusilleerd.
Bij de processen tegen verzetsmensen vielen voortdurend doodvonnissen. De lijsten met de namen van de geëxecuteerden werden in de dagbladen gepubliceerd. Aanslagen op NSB’ers en Duitsers leidden tot een verbeten jacht op verzetsmensen, en tot represailles tegen burgers die met die aanslagen niets te maken hadden.

Het verzet liet zich door de vele doodvonnissen niet afschrikken.
Alle 373 verzetsstrijders die hier begraven liggen hebben hun eigen verhaal. Ze kregen veel steun en hulp van de rest van de bevolking. Anders was het bijvoorbeeld onmogelijk geweest om 300.000 onderduikers aan een onderduikadres te helpen.
Ook werkten verzet en ambtenaren van de bevolkingsregisters samen, om deze registers voor de bezetter onbruikbaar te maken. Een aantal van de verzetsstrijders die verantwoordelijk waren voor de beruchte springstofaanslag op het bevolkingsregister van Amsterdam ligt hier begraven. Ik noem vandaag één van die groep bij naam. Willem Arondéus. Ik vertel in korte trekken iets over zijn leven.
Willem ArondéusArondéus werd als jongste zoon in het talrijke gezin van een Amsterdamse brandstoffenhandelaar geboren op 22 augustus 1894 te Naarden. Hij volgde, ondanks tegenstand van het ouderlijk huis, teken- en schilderlessen aan de Quellinusschool in Rotterdam. Na zich verder in de beeldende kunsten bekwaamd te hebben in Amsterdam, Blaricum, op Urk en te Parijs keerde hij in 1920 in Nederland terug. Hij illustreerde gedichten van Leopold, Boutens en Nijhoff en kreeg enige opdrachten voor affiches o.a. voor door de PTT in 1923 uitgegeven kerstzegels. Een doorbraak kwam in hetzelfde jaar toen hij de opdracht kreeg voor een wandschildering in het stadhuis van Rotterdam. In de volgende jaren vervaardigt hij opnieuw affiches, een aantal kalenders en een gravure bij "De stervende", een gedicht van Adriaan Roland Holst. In 1932 ontwerpt hij voor de Statenzaal van het Provinciehuis in Haarlem negen wandtapijten met ornamenten rond de wapens der Noord-Hollandse gemeenten.
Omstreeks 1935 wendt hij zich van de beeldende kunst af en hij zal zich voortaan uitsluitend aan het schrijven wijden. Dan volgen de romans Het uilenhuis (Amsterdam, 1938), In de Bloeiende Ramenas (Amsterdam, 1938). In 1939 verschijnt zijn eerste kunsthistorische werk, dat als zijn beste boek geldt: de met veel zielsverwantschap geschreven biografie van Matthijs Maris. Annie Romein-Verschoor, in de bespreking van de naoorlogse herdruk, stelt hem op één lijn met grote stilisten als Abraham Kuyper, Johan Huizinga en P. Wiedijk.
Toen in de loop van 1941 zijn studie over de monumentale schilderkunst in Nederland werd gepubliceerd, bevond Arondéus zich al midden in het verzetswerk. In de lente van dat jaar begon hij de Brandarisbrief te schrijven en verspreidde deze onder zijn kunstbroeders telkens wanneer er van de zijde van de bezetter een nieuwe aanslag dreigde op het vrije kunstleven. Voortdurend spoorde hij aan tot verzet tegen de voorgenomen oprichting van de Kultuurkamer en signaleerde gevallen van culturele collaboratie. In 1942 ging de Brandarisbrief op in De Vrije Kunstenaar, opgericht door de musicus Jan van Gilse die met Arondéus en de beeldhouwer Gerrit Jan van der Veen de redactie ging vormen. Zijn aandeel in de verspreiding van de door Van der Veen en zijn medewerkers ingenieus vervalste persoonsbewijzen, leidde ertoe dat Arondéus en Van der Veen de leiding op zich namen van de op 27 maart 1943 gepleegde aanslag op het Amsterdamse bevolkingsregister, om aldus de mogelijkheid van controle op de in omloop zijnde persoonsbewijzen uit te schakelen. De architect Koen Limperg had plattegronden van het gebouw vervaardigd, de dichter M. Nijhoff tekende hierop aan waar explosieven geplaatst moesten worden om een zo groot mogelijk effect te bereiken, steunende op zijn ervaring als gewezen genie-officier. De hispanist dr. Johan Brouwer voorzag de als kapitein van politie optredende Arondéus van een revolver. Loslippigheid onder de deelnemers leidde tot een reeks arrestaties; Arondéus werd op 1 april op zijn onderduikadres gearresteerd. Na door een in het Koloniaal Instituut (thans Koninklijk Instituut voor de Tropen) zetelende Duitse rechtbank ter dood te zijn veroordeeld, werd hij met elf anderen, de voornaamste deelnemers aan de aanslag, aan de zuidzijde van De Zeeweg, op Zandvoorts grondgebied op 1 juli 1943 gefusilleerd. Op dezelfde donderdag de 1e juli werd in de Nieuwe Amsterdamsche Courant bekend gemaakt dat twaalf daders van de springstofaanslag op hert Amsterdamse Bevolkingsregister door de SS- und Poilizeigericht ter dood waren veroordeeld. “De vonnissen zijn heden met de kogel voltrokken”. Meegedeeld werd dat de leiding van de zogenoemde “terroristenbende” in nauw contact had gestaan met de illegale communistische partij in Nederland en met kunstenaars- en studentenkringen. Speciaal werd vermeld dat een van de leidende personen bij de aanslag, Rudolf Baumgarten, jood was. “Nog vijf daders waren half jood of hadden joodsch bloed. Twee der voornaamste daders waren homosexueel”. (einde citaat)
In het najaar van 1945 is deze groep van twaalf herbegraven in dit ereveld. Zij rusten in grafvak 18.

                                      Krans van de gemeente Bloemendaal bij het graf van Willem Arondéus, foto Plekker

 
Jory Willemsen en Lian van Vemde, foto Plekker

Gedicht "Open ogen"
door Jory Willemsen

Met mijn ogen dicht gaan de twee minuten van start
Staand te midden van een grote menigte
Een droge lucht in mijn neus
De bittere kou lijkt toch een warmte te geven
Denkend aan hen die de wereld weer rond hebben gemaakt
Denkend aan hen die te vroeg zijn neergegaan
Denkend aan de bittere tijden van toen die wij alleen uit de boeken kennen
Blij als mijn ogen weer open zijn
  

Gedicht "Nooit meer slapen"
door Lian van Vemde

elke nacht opnieuw
zal zij niet slapen
door gedachten,
maar vooral door beelden

beelden van die ene,
zonnige zomerdag in juni,
waarop zij iets verschrikkelijks zag
iets dat zij nooit meer zal vergeten.

En de pijn die zij toen voelde,
toen haar hart gebroken werd,
stokte haar adem in haar keel,
toen haar geliefde werd gebroken.

Een liefde zo sprankelend,
als de opkomst van de zon,
in een beek,
vrij stromend door het bos.

Nu vele jaren later beleeft zij,
elke nacht opnieuw,
die ene zonnige zomerdag in juni,
waarop haar hart gebroken werd.

Elke nacht opnieuw,
zal zij niet slapen. 

Publiek, foto Plekker

Scholieren van de groepen 7 en 8 van de Dreefschool uit Haarlem, foto Plekker

 


terug naar homepage Eerebegraafplaats naar namenlijst verzetsstrijders
naar foto's Eerebegraafplaats naar vindplaatsen Kennemerduinen